Wetenschappelijk onderzoek naar regio's

Het Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing voert in de periode 2021-2025 wetenschappelijk onderzoek uit binnen het thema regiovorming.

Maatschappelijke uitdagingen (energie, water, armoede, zorg, migratie…) worden steeds complexer. We stellen vast dat ze zich niet meer laten vangen binnen de grenzen van één lokaal bestuur, en al evenmin binnen een uniforme aanpak vanuit de Vlaamse overheid. In binnen- en buitenland is het (samen-)werken op een regionale schaal een deel van het bestuurlijke antwoord. Werken in regio’s laat gebiedsgericht maatwerk toe op een schaal die overeenstemt met hoe mensen zich verplaatsen, wonen, werken, naar school of het ziekenhuis gaan, uit eten gaan of cultuur beleven…

Maar een regionale aanpak brengt in de praktijk heel wat vraagstukken met zich mee: wat is de best passende schaal en is die best passend voor elke uitdaging? Vergt dit een losse en meer projectmatige aanpak, een regionaal programma, een functioneel interbestuurlijk arrangement (zoals de vervoerregio’s), of een meer fundamentele herstructurering van het bestuurlijke landschap met bevoegdheden en middelen die verschuiven of met een afschaffing en/of oprichting van bestuurslagen? En voorts: wat is de vereiste capaciteit om een regionale aanpak tot resultaten te brengen?

De afgelopen decennia is hierover al heel wat inkt gevloeid in beleidsteksten en onderzoeksrapporten, soms met effectieve veranderingen op het terrein als resultaat. Als synthese van vier jaar regio-onderzoek in het vorige Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing (2016-2020) formuleerden De Rynck, Schraepen en Voets in hun eindrapport een aantal centrale conclusies:

  • nieuwe bestuursvormen introduceren zou in de huidige context meer kwaad dan goed doen;
  • de regionale schaal wordt best als een tijdelijk werkingsinstrument ingezet, aanpasbaar aan nieuwe toekomstige ontwikkelingen;
  • regionaal beleid is feitelijk Vlaams beleid en heeft maar zin als de Vlaamse overheid ook zichzelf hervormt om meer in regio’s te gaan werken en daarvoor passende kaders aanbiedt, voortbouwend op bestaande regionale praktijken.

De huidige Vlaamse regering lanceerde de ‘regiovorming’ als belangrijk onderdeel van de Vlaamse beleidsagenda inzake bestuurlijke vernieuwing. Deze regiovorming is dan ook aanleiding om verder onderzoek te verrichten naar het ‘werken aan regionale samenwerking’ in de nieuwe editie van het Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing (2021-2025). De onderzoeksagenda over dit thema vertrekt vanuit een drietal uitgangspunten, gericht op het leveren van inzichten en inspiratie omtrent: (1) de noodzaak aan van onderuit opgebouwde en lokaal gedragen regio’s; (2) de noodzaak aan een vast afgebakende, coherente visie op regio’s; en (3) de noodzaak aan samenwerking binnen en tussen bestuursniveaus.

Drie centrale vragen die in 2021 aan bod kwamen, zijn:

  1. Hoe functioneert het burgemeestersoverleg in een aantal regio’s en wat kunnen we daaruit leren over de regionale politieke dynamiek in die regio’s, alsook over de vormgeving van regionaal politiek-bestuurlijk overleg in andere regio’s?
  2. Hoe evolueren maatschappelijke actoren in de domeinen van economie en wonen en wat kunnen we daaruit leren voor het werken in referentieregio’s?
  3. Als we meer op interbestuurlijke partnerschappen willen inzetten, wat valt er dan te leren uit een aantal buitenlandse ervaringen zoals de Regio Deals in Nederland of de agglomeratieprogramma’s in Zwitserland?

Voor de eerste vraag analyseerden de onderzoekers de politieke governance in zes regio’s, met een aantal aanbevelingen voor regio’s die met een politiek (burgemeesters-)overleg op regionale schaal willen starten. Uit de beschrijvende analyse bleken alvast belangrijke gelijkenissen maar ook verschillen, bijvoorbeeld in de mate waarin streekparlementairen betrokken zijn of hoe de agendavorming in elkaar zit.

Voor de tweede vraag over het beleidsdomein wonen blijkt uit een analyse van het beleidsdomein wonen (met woonactoren zoals sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren) in drie regio’s de nood aan een gezamenlijk regionaal woonbeleid, de gespannen situatie in het kader van de hervorming tot één woonactor per gemeente, en de verhouding van de woonactoren tot elkaar en tot de referentieregio’s.

De analyse van het beleidsarrangement in het beleidsdomein economie in drie regio’s is nog lopend. Maar daaruit blijkt al dat grootschalige economische innovatie vanuit het ‘triple helix’-model eerder op Vlaams of zelfs internationaal niveau vorm krijgt en een eigen dynamiek kent die eerder losstaat van de referentieregio’s. Varianten en opvolgers van het vroegere socio-economisch overleg op streekniveau blijven soms wel nog als overleg- en communicatieplatformen functioneren, maar ook werkgevers- en werknemersorganisaties zijn al op supra-regionale schaal georganiseerd.

Het onderzoek naar de derde vraag is nog volop gaande.